Eiwit van eigen land, zorg dat je het benut!

Het verdienmodel van een melkveehouder valt of staat bij een goed bedrijfsmanagement. De Leeuw: “De grootste kostenpost op een boerderij wordt ingenomen door het rantsoen. Het aankopen van mineralen, krachtvoer en andere ingrediënten is zeer voelbaar in de portemonnee. Eén van de zaken die een melkveehouder zelf in de hand heeft, is het winnen van eiwit.”
Zoveel mogelijk van eigen land
Het is zaak zoveel mogelijk, 65 procent, eiwit van eigen land halen. Om dit te stimuleren en zo de aankoop van eiwitten uit verre oorden tegen te gaan, belonen zuivelverwerkers in Nederland melkveehouders met duurzaamheidspunten. Friesland Campina noemt dat Foqus Planet. Het programma meet onder meer de milieu-impact van een melkveebedrijf, zoals de hoeveelheid zelf geproduceerd eiwit van eigen land. De hoeveelheid punten in combinatie met de hoeveelheid geleverde melk beïnvloeden onder meer de toeslag.
Het is wel belangrijk dat de verhouding energie en eiwit in het rantsoen in balans blijven. Te veel eiwit kan namelijk een nadelig effect hebben op de dieren. Ieder bedrijf zoekt daarom naar het optimale eiwitgehalte in de baal of de kuil.
Invloedsfactoren op eiwit
“Ik zie in de praktijk regelmatig dat het aandeel eigen eiwit op bedrijven sterk kan verschillen. Het komt voor dat de ene veehouder nog geen 50 procent eiwit van eigen land haalt en de andere veehouder meer dan 65 procent. Terwijl het aantal koeien en het aandeel grasland gelijk is. Dus kun je concluderen dat de veehouder die meer eiwit van eigen land heeft het management rondom voederwinning en voeren, beter voor elkaar heeft”, aldus De Leeuw. Volgens de adviseur kan dat onder meer komen door de manier van oogsten, het moment van oogsten en de manier van conserveren. Voor de conservering is de snelheid van het oogsten en het zo snel mogelijk luchtdicht verpakken van essentieel belang.
De Leeuw: “En houd er rekening mee dat het optimale drogestofgehalte rond de 40 procent ligt. 50 procent of hoger mag, maar dat vergroot de kans op broei. Het lastige daarbij is, is dat het eiwit in droger gras over het algemeen pensbestendiger, dus kwalitatief beter, is. Dat kan schuren met het risico op broei.” Een van de oorzaken van broei is een hoger drogestofgehalte in combinatie met onvoldoende verdichting van het materiaal. Een lage voersnelheid kan dit nog eens extra versterken. Hoe lager de voersnelheid, hoe langer de periode is waarin zuurstofintreding plaatsvindt. En heeft zuurstof vrij spel, dan ontstaat er onherroepelijk broei. Door het voeren van balen ontstaat er een hogere voersnelheid. Daardoor is de kans op broei in de baal aanzienlijk lager dan in de kuil.
Verschillende balen voor een optimaal rantsoen
In het gras dat in de zomer geoogst wordt is het aandeel eiwit vaak lager dan in gras dat in het najaar in een baal geperst wordt. De verschillen zijn van invloed op het rantsoen en op het benutten van dat rantsoen door de koe. De Leeuw: “Om een optimaal percentage eiwit uit het eigen voer te halen, is het belangrijk om de balen van verschillende oogsten te markeren en te laten analyseren. Op die manier weet je wat je hebt en waar je het hebt staan. Zodoende kan er een rantsoen gevoerd worden door meerdere balen te mengen om het eiwitgehalte constant te houden. Najaarsgras komt dan het beste tot zijn recht bij het melkvee. Mits goed en smakelijk geoogst en in combinatie met een baal met een passend laag eiwitgehalte. Een eiwitarme baal alleen is breder inzetbaar en kan ook altijd gevoerd worden aan de drachtige of droge koeien.”
Verbetermogelijkheden voor jouw bedrijf
Onderzoekers van Wageningen University & Research hebben samen met PPP Agro Advies en zeven melkveehouders in kaart gebracht hoe je de opbrengst van eiwitten op eigen land kunt verhogen. Dat gebeurt aan de hand van het kengetal EEL (Eiwit van Eigen Land). Met de uitslag van de EEL-score ziet de boer waar mogelijkheden tot verbetering zijn.
In de brochure van deze projectgroep is te lezen dat de melkveehouder het meest efficiënt kan sturen op de volgende factoren:
1. Percentage grasland in het totale areaal
2. Percentage vers gras in het rantsoen
3. Verhouding RE/kVEM in het gevoerde rantsoen
4. Grasland opbrengst in kilo droge stof per hectare
5. Aantal stuks jongvee per 10 melkkoeien
6. Kg krachtvoer (incl. bijproducten) per 100 kg melk


